Ooit mens en nu ergens
Gabriëla is een van de personages van het muziektheaterstuk Wat kan beter? dat in december 2025 in Utrecht te zien zal zijn.
Onderaan de pagina vind je meer informatie over deze productie en nog aan kunt melden om mee te spelen.
Gabriëla werd in 1920 geboren in een arm arbeidersgezin aan de rand van Amsterdam, in een tijd waarin Nederland nog herstellende was van de Eerste Wereldoorlog. Haar moeder was naaister, haar vader havenarbeider. Beiden geloofden dat vrouwen vooral moesten zwijgen, werken en dienen. Gabriëla was een slim meisje, dromerig, met een scherpe blik en een uitgesproken mening – iets wat haar omgeving haar nooit in dank afnam.
Op school werd ze gepest om haar scherpe tong, thuis gestraft voor haar eigenzinnigheid. Ze ontwikkelde al jong een afweermechanisme: sarcasme, afstandelijkheid, ironie. Ze ging in de verpleging, want dat paste bij een vrouw van haar stand: zorgzaam, bescheiden, dienstbaar. Maar Gabriëla wilde meer. Ze wilde rechtvaardigheid, verandering, gezien worden – niet alleen als vrouw, maar als mens met kracht.
In de jaren ’40 raakte haar wereld in brand. De oorlog eiste haar broers, haar vader, haar vertrouwen. Na de bevrijding vond ze tijdelijk troost in de hoop van wederopbouw, maar de jaren ’50 drukten weer een deksel op alles wat ze had willen voelen. De stijgende welvaart en verzuiling lieten weinig ruimte voor vrouwen zoals zij: kritisch, spiritueel, onrustig. In 1954 verhuisde ze naar Pommelenburg, een dorp dat nog achterliep op de tijd. Daar werkte ze als verpleegkundige en probeerde ze het verleden achter zich te laten.
Maar het verleden liet haar niet los. In Pommelenburg werd ze opnieuw buitengesloten. Ze was te direct, te ongrijpbaar, te veel. Ze werd het mikpunt van roddels. Er werd gefluisterd dat ze “vreemd” was, misschien wel met de duivel heulde, of simpelweg “een vrouw zonder man”.
Gabriëla’s leven was gevuld met kleine wonden. Geen grote tragedie, maar een oneindige reeks afwijzingen, ontkenningen, allergieën voor wie ze werkelijk was. Niemand vroeg ooit naar haar verdriet. Niemand zag hoe ze zichzelf elke avond bij elkaar moest rapen. Zelfs haar geloof kon haar geen antwoorden meer geven. In 1965, op 45-jarige leeftijd, besloot ze dat het genoeg was. Ze nam een overdosis kalmeringsmiddelen en werd pas dagen later gevonden.
Maar daar eindigde het niet. Gabriëla belandde in een soort tussenwereld. Niet de hemel, niet de hel, maar iets daartussenin. Een twilight zone waar zielen wachten, leren, zich spiegelen. Als hulpengel krijgt ze een taak: andere mensen helpen met hun tweede kans. Ironisch. Juist zij, die nooit een tweede kans kreeg.
Ze werd teruggebracht naar Pommelenburg, het toneel van haar ondergang, om nu de rol van gids te vervullen voor mensen die net als zij gevangen zitten in patronen, maskers en zelfhaat. Ze kijkt op hen neer – letterlijk – en trekt aan de touwtjes. Niet uit slechtheid, maar uit zelfbescherming. Ze weet niet beter. Ze gelooft dat mensen niet veranderen. Ze gelooft dat goedheid een illusie is, net als liefde.
Toch, naarmate het stuk vordert, begint de spiegel terug te kaatsen. De dorpsbewoners – hoe belachelijk ook – houden haar een waarheid voor: dat zij net zo hard vastzit als zij. Dat haar cynisme haar gevangenis is. Langzaam, ongemerkt, komt er een scheurtje in haar pantser. Een trilling in haar stem. Een kleine aarzeling voor ze iemand afsnauwt.
En dan komt het moment waarop ze moet kiezen: macht of menselijkheid. Controle of kwetsbaarheid. Haar vleugels of haar hart?